5 Mei, kort voor acht uur. Samen met mijn collega en een aantal van onze bewoners zitten we in de huiskamer. De tv staat aan en in de kamer is het rustig. Stil. De taptoe klinkt, het is vandaag dodenherdenking. Ik zit met mijn dikke billen op het stevige tafeltje tussen Gea en Janneke in. Ik voel de emoties die in de kamer hangen op deze avond waarop onze bewoners onherroepelijk geconfronteerd worden met hun herinneringen aan de oorlog. De ene bewoner was pas een jaar of 5 toen de oorlog begon, de ander al een jaar of 13. De jongste heeft andere herinneringen dan de oudste, die het allemaal bewuster heeft meegemaakt. Maar allemaal hebben ze hun herinneringen.
Ik kijk om me heen om te zien hoe het met iedereen gaat. Strak kijken ze voor zich uit, naar de tv waar de trompettist de taptoe blaast. Naast me hoor ik een snik, en wanneer ik naar Gea kijk zie ik haar lip trillen. Haar ogen lopen vol. Ze doet haar best om haar tranen in te houden. Het lukt haar niet. Het lukt mij ook niet. Ik voel de emoties van iedereen om me heen, wat een verdriet en wat een pijn. Ik sla mijn arm om Gea heen, en samen zitten we de taptoe en de twee minuten stilte uit. Wanneer het Wilhelmus begint stromen bij ons allebei te tranen over onze wangen.
“Het was eng” fluistert Gea me toe. Ik vraag haar wat er eng was. “De soldaten” zegt ze met trillende stem. Gea is niet altijd meer in staat om duidelijk te vertellen wat ze zeggen wil. Ze spreekt een hoop losse woorden uit, maar echt een verhaal vormen die woorden niet meer. Antwoorden op vragen lukt haar soms wel, al zijn het dan korte antwoorden. We zitten even hand in hand, en wanneer ik denk dat ze oke is draai ik me om naar Janneke.
Ook Janneke is erg geëmotioneerd. “De Duitsers hadden alles ingepikt en daarom is mijn broertje dood” vertelde ze me eens over haar zieke broertje die medicijnen nodig had. Arme Janneke was pas 6 toen ze haar broertje verloor, oud genoeg om dit allemaal te herinneren. Ik ga naast haar zitten, pak haar hand en vraag hoe het met haar gaat. “Mijn broertje” is het enige dat ze zegt, en ik weet meteen wat ze bedoelt. “Het was zo erg. Hij had helemaal niet hoeven sterven.” Janneke praat en ik luister. Stel geen vragen maar laat haar gewoon vertellen. Wanneer ze uitgepraat is staart ze voor zich uit. Ik laat haar maar even en sta op om nog even bij de andere bewoners te informeren hoe het met ze gaat.
Omdat niet iedereen in de huiskamer heeft meegekeken, loop ik ook nog even de gang op om bij de mensen die in hun appartement zitten te kijken hoe het met ze gaat. Ada zit nog voor de tv en kijkt nog naar een interview. Ik vraag haar of ik haar mag storen en wanneer zij zegt dat dat mag vraag ik hoe het met haar gaat. “Het gaat wel goed hoor” zegt ze met een gepijnigde glimlach. “Er komen wel allemaal herinneringen naar boven, maar dat is verleden tijd” Ik vraag haar of ze behoefte heeft om erover te praten. Ada pakt mijn hand vast. “Lief dat je het vraagt, maar dat hoeft niet hoor. Ik heb mijn geloof en dat biedt me veel troost” Ze vertelt dat ze graag even alleen wil zijn dus ik laat haar alleen en loop nog even naar wat andere bewoners die in hun appartement zitten.
Ik hoor verschillende verhalen van verschillende mensen met verschillende leeftijden ten tijde van de oorlog. De pijn en het verdriet is voelbaar. Met sommige mensen huil ik mee. Om hun verhalen, maar ook om de emoties die bijna tastbaar zijn. Allemaal zijn het sterke mensen. Allemaal dragen ze hun herinneringen aan de oorlog mee. Allemaal worden ze tijdens deze herdenking geconfronteerd met hun herinneringen en de angsten van toen. Allemaal hebben ze ondanks de verschrikkingen van toen hun leven kunnen leven. Allemaal zijn ze helden.